Benodigd detailniveau van feitelijk onderzoek ten behoeve van interne saldering: woningbouw Westland

 

De uitspraak van de AbRvS van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:167 is een vervolg op de tussenuitspraak van de AbRvS van 7 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1894. Interessant in deze uitspraak is welk feitelijk onderzoek (en welk detailniveau) nodig is om intern te kunnen salderen.

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling verwezen naar de uitspraak van 1 september 2021 over het bestemmingsplan "Zandzoom 2019" (ECLI:NL:RVS:2021:1960, rechtsoverweging 24.2). Daarin uiteengezet onder welke voorwaarden in het kader van de interne saldering activiteiten die beëindigd zijn vóór de gehanteerde peildatum toch kunnen worden betrokken in de referentiesituatie. De derde voorwaarde is dat in de periode tussen de beëindiging van de activiteit (het exploiteren van een zestal kassen) en de vaststelling van het plan geen andere stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooid op het desbetreffende perceel. Het rapport van Antea bevatte daarover geen informatie.

 

In deze einduitspraak komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad zich op basis van een nader rapport terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zes bedrijven voldoen aan alle drie de voorwaarden uit de uitspraak van 1 september 2021 en bij de referentiesituatie mochten worden betrokken. Voor de feitelijke inhoud zij verwezen naar de overwegingen in de uitspraak.

Dat zelfde geldt voor het onderzoek naar de aanwezige gasstookinstallaties die door de kassen (al dan niet) in gebruik waren en welke omvang dat gasverbruik had. Ook dit onderzoek wordt nu geaccordeerd.

Verder is in het onderzoek per kas alsnóg achterhaald welke teelt plaatsvond ten tijde van de aankoop door de gemeente. Bepaalde gewassen kunnen, zo staat in het rapport, in Nederland immers altijd alleen als warme teelt worden gekweekt. Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat van de dertien bedrijven (met in totaal 15 kassen) er zeven warme teelt hadden op het moment van het staken van de bedrijfsvoering en zes bedrijven koude teelt. Gelet op het oppervlak van de bedrijven leidt dat tot 58% warme teelt en 42% koude teelt.

De raad heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat het door hem gehanteerde uitgangspunt dat sprake was van 50% warme teelt en 50% koude teelt een reëel en conservatief, uitgangspunt was.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Susan