Gedragscode art. 3.31, eerste lid Wnb ten onrechte goedgekeurd

 

 

In de uitgebreide uitspraak van de AbRvS van 21 april 2021, ECLI:NL:2021:853 gaat het om hoger beroep dat is ingediend tegen een Gedragscode. De bedoeling van deze Gedragscode is het bieden van een standaardaanpak die initiatiefnemers kunnen gebruiken bij het uitvoeren van verduurzamingsconcepten voor woningen met een zogenoemd Nul op de Meter-keurmerk ( NOM-renovaties). Dit moet bijdragen aan een efficiënte uitvoering van de energietransitie.

Bij een NOM-renovatie wekt een woning na de renovatie evenveel duurzame energie op als er op jaarbasis wordt verbruikt.

 

De Afdeling ziet in deze zaak geen reden om aan te nemen dat het instrument van de gedragscode in het algemeen niet mag worden gebruikt voor handelingen die op grote schaal worden verricht, maar, een gedragscode moet wel voldoen aan de eisen uit de Wnb en die voortvloeien uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Uit art. 3.31, eerste lid Wnb volgt dat als een handeling is beschreven in een goedgekeurde gedragscode, dit met zich brengt dat de verbodsbepalingen van art. 3.1 (in dit verband voor huismus) en art. 3.5 (in dit verband voor vleermuis) niet van toepassing zijn als de handelingen worden verricht met inachtneming van de gedragscode. Dat uitgangspunt is in deze zaak ten onrechte niet onderkend door de Minister. De Afdeling komt vervolgens tot het oordeel dat de eis dat geen bevredigende oplossing bestaat, niet is geïmplementeerd in art. 3.31, eerste lid Wnb. Om die reden komt appellanten, in zoverre, een rechtstreeks beroep toe op de Vogel- en Habitatrichtlijn.

 

De Afdeling komt (in algemene zin) tot de conclusie dat de Gedragscode in zijn huidige vorm te onduidelijk is en dat informatie ontbreekt om te kunnen beoordelen of de Gedragscode voldoet aan de eisen uit de Wnb en die voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De minister mocht de Gedragscode daarom niet goedkeuren.

 

Zo komt de Afdeling (onder meer) tot het oordeel dat niet is verzekerd dat de door een deskundige te verrichten omgevingscheck (een quickscan) een representatief beeld van de aanwezigheid van de betreffende diersoort oplevert. Ook is het regime voor bijzondere situaties, waarvoor geldt dat in overleg met het bevoegde gezag wordt bepaald of er aanvullend onderzoek nodig is, rechtsonzeker. Verder is de Afdeling van oordeel dat het goedkeuringsbesluit niet is gebaseerd op een evaluatie van de gevolgen die het beschadigen en vernielen van voortplantingsverblijven heeft voor het streven naar een gunstige staat van instandhouding. In dit verband heeft de Ministier dit ook niet kunnen afzetten tegen het effect van de staat van instandhouding van een alternatieve methode. De tekortkomingen leiden ertoe dat de Minister de Gedragscode in de huidige vorm niet mocht goedkeuren.

 

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan