instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen en veld-onderzoek

 

 

In de uitspraak van de AbRvS van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS: 2022: 3914 gaat het om het bestemmingsplan "Kustzone Petten 2020".  Het plan voorziet in de ontwikkeling van de kustzone van Petten.

Met betrekking tot de Passende Beoordeling (PB) is (onder meer) de vraag aan de orde of de positieve gevolgen van instandhoudings- en passende maatregelen worden worden ingezet ter mitigatie van de gevolgen van het plan, hetgeen niet is toegestaan.

 

In de PB worden de beheermaatregelen en bestaand terreinbeheer beschreven. Per habitattype is aangegeven welke maatregelen in het beheerplan zijn beschreven als maatregelen die al worden uitgevoerd en op de planning staan om uitgevoerd te worden:

"Ondanks lokale en kleine overschrijdingen van de KDW voor het habitattype H2130B Grijze duinen (kalkarm) heeft dit habitattype zich in het Zwanenwater & Pettemerduinen goed kunnen ontwikkelen. De beperkte toename van de stikstofdepositie leidt, mede gezien de continuering van het beheer en uitvoering van de beheerplanmaatregelen, niet tot significante verslechtering van de kwaliteit van het habitattype." Uit deze passage volgt naar het oordeel van de Afdeling niet dat bij de beoordeling van de gevolgen van het plan de positieve gevolgen van de beheermaatregelen worden gewogen tegenover de negatieve gevolgen van het plan.

Verder geldt voor instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen de eis dat deze slechts in een PB betrokken kunnen worden indien deze maatregelen ten tijde van de PB zijn uitgevoerd én de verwachte voordelen van die uitgevoerde maatregelen op dat moment vaststaan. In de PB zijn per habitattype de reguliere beheermaatregelen voor de eerste beheerplanperiode van het beheerplan 2017 beschreven. Daar waar in de beoordeling van de gevolgen van het plan voor een bepaald habitattype wordt verwezen naar beheermaatregelen, betreft dat steeds de continuering van al uitgevoerde, bestaande, in uitvoering zijnde maatregelen. De Afdeling oordeelt daarom dat in de PB geen instandhoudings- en passende maatregelen zijn betrokken bij de beoordeling van de staat van instandhouding van een habitattype die niet zijn uitgevoerd en waarvan de effecten niet vaststaan.

Verder springt in het oog dat in de PB, op basis van de veldbezoeken, is geconstateerd dat de feitelijke conditie van de verschillende habitattypen beter is dan volgt uit de bestaande vegetatiekarteringen (gebaseerd op de situatie in 2004). In zo’n geval moeten die bevindingen goed worden gedocumenteerd en navolgbaar zijn. Het maken van nieuwe karteringen kan daartoe een middel zijn, maar de bevindingen van de PB hadden, volgens de Afdeling, ook op andere wijze kunnen worden onderbouwd.

Ook stelt de Afdeling vast dat bij elke toename, hoe gering ook, van de stikstofdepositie in een overbelaste situatie, steeds sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van dat gebied, niet juist is. Niet op voorhand is uitgesloten dat de conclusie in een PB dat een geringe bijdrage op een gebied niet tot een dergelijke aantasting leidt, voldoende is onderbouwd. Die onderbouwing is in dit geval gegeven.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan