Ontgrondingenvergunningen die leiden tot toename 0,02 mol/ha/jaar blijven in stand

 

In de uitspraak van de AbRvS van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2822 is een drietal vergunningen verleend voor de ontgronding van percelen.

Allereerst  verwijs ik naar de uitgebreide en lezenswaardige conclusie van de Afdeling waarom er geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht in deze zaak aan de orde is (r.o. 7).

Uit een verrichte Aerius-berekening  blijkt dat de vergunningen ertoe leiden dat er een toename van stikstofdepositie plaatsvindt op het betreffende Natura 2000-gebied van 0,02 mol/ha/jaar. Het college meent dat dit niet leidt tot significant negatie effecten.

 

De Afdeling stelt voorop dat de vraag of voor het ontgronden een Wnb-vergunning nodig is in beginsel in een procedure ingevolge de Wnb moet worden beantwoord. Dit neemt niet weg dat de aanwezige natuurwaarden voldoende moeten worden betrokken in de belangenafweging bij de verlening van de ontgrondingenvergunningen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college op basis van de berekende toename van de stikstofdepositie in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat de gevolgen voor het Natura 2000-gebied niet zodanig zijn dat de vergunningen niet hadden mogen worden verleend. Dat het college voor de beoordeling van de gevolgen van stikstofdepositie heeft verwezen naar de PAS-systematiek vormt voor de Afdeling geen reden om de besluiten tot de verlening van de ontgrondingsvergunningen te vernietigen. De toename van stikstofdepositie is voldoende bij de afweging betrokken.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan