Referentiesituatie en intern salderen

 

In de uitspraak van de AbRvS van 20 oktober 2021, nr. 202005526/1/R2 gaat het om een Wnb vergunning voor het uitbreiden van de huidige inrichting met een derde afvalverbrandingslijn bij afvalverwerkingsbedrijf EEW in Oosterhorn. Allereerst is de rechtbank, naar het oordeel van de Afdeling, ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de Wnb-vergunning van 15 november 2019 niet in stand kan blijven omdat die gebaseerd is op de Nbw 1998-vergunning van 13 juni 2007, die van rechtswege zou zijn vervallen. Deze uitleg is in strijd met de wettelijke systematiek van de Nbw 1998 en de huidige Wnb. De Afdeling verwijst daarbij naar haar uitspraken van 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1211), die van 26 april 2017, onder 3.3, (ECLI:NL:RVS:2017:1142).

 

Verder houdt de Afdeling wederom vast aan haar uitspraak van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:71) waarin zij had overwogen dat zij geen aanleiding ziet om de rechtspraak over intern salderen te wijzigen. De Afdeling overweegt in die uitspraak dat zij in de rechtspraak van het Hof van Justitie geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat de referentiesituatie niet betrokken mag worden bij de vraag of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat de wijziging van een bestaande activiteit significante gevolgen heeft.

De Afdeling ziet geen grond om in dit geval anders te oordelen ook niet vanwege het recente arrest van het Hof van Justitie van 24 juni 2021, C‑559/19 (ECLI:EU:C:2021:512).Dat arrest gaat over het nemen van passende maatregelen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn in een procedure tussen de Europese Commissie en de lidstaat Spanje, en niet over een project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, dat hier aan de orde is.

Omdat deze Nbw 1998-vergunning onherroepelijk is, dient deze als referentiesituatie te worden aangehouden (vergelijk de uitspraak van 15 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3138), onder 5). Voldoende is dat de N-emissie die was toegestaan in de referentiesituatie nog aanwezig kan zijn, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een natuurvergunning voor de realisering van een project is vereist. 

Er echter nog werk aan de winkel voor EEW.  De Afdeling is van oordeel dat naast de vrachtwagenbewegingen in dit concrete geval de scheepvaartbewegingen ook transportbewegingen zijn, die zijn toe te rekenen aan het project. Dat betekent niet dat de volledige route die de schepen afleggen aan het project moet worden toegerekend. Het is aan het college om een onderbouwd standpunt in te nemen welk deel van de route die het scheepvaartverkeer aflegt in dit geval is toe te rekenen aan het project en daarom in het onderzoek moet worden betrokken.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan