Belangenafweging, faunabescherming, veiligheid en ADC-criteria

Wet natuurbescherming

Belangenafweging, Faunabescherming , Veiligheid en ADC-criteria In de uitspraken van de Voorzitter van de AbRvS van 6 augustus 2014, nr. 201309630/5/R6 en van 13 augustus 2014, nr. 201402194/1/R2 lijkt te worden geanticipeerd op de zogenaamde ADC-criteria. Beide schorsingsverzoeken worden afgewezen.

In de zaak van 6 augustus 2014 gaat het om het kustversterkingsproject tussen Camperduin en Petten waarbij een zeewaartse zandvulling wordt gerealiseerd. Hierdoor verdwijnen strandhoofden waarop de steenlopers en scholeksters fourageren. In dat verband zijn maatregelen getroffen waarbij alternatief fourageergebied is aangelegd. Ook in deze zaak is de discussie aan de orde of sprake is van mitigerende dan wel van compenserende maatregelen in de zin van het arrest van het Hof van Justitie (Zaak C-521/12, T.C. Briels e.a. tegen de Minister van Infrastructuur en Milieu: zie omgevingsflits (1)), zij het dat dit niet duidelijk uit deze uitspraak blijkt. De Voorzitter acht in deze zaak het belang van een veilige waterkering die voldoet aan de wettelijke veiligheidseisen in combinatie met de hoge kosten die gemoeid zijn met het stilleggen en de extra vertraging die optreedt groter dan het belang van de Faunabescherming. Daarbij heeft de Voorzitter niet de overtuiging dat dit project op geen enkele wijze kan plaatsvinden. In de zaak van 13 augustus 2014 is een Natuurbeschermingswet vergunning verleend voor het verbeteren van vooroevers van de dijk op de locaties Burghsluis, Schelphoek en Zierikzee ten behoeve van de bodemstabiliteit van de dijken. De verbetering vindt plaats door het bestorten van de vooroevers met granulair materiaal. Aangevoerd wordt in deze procedure dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende Natura 200-gebied worden aangetast. Het gaat met name om de kwaliteit van het habitattype grote ondiepe kreken en baaien. De Voorzitter acht de belangen die zijn betrokken bij de veiligheid voor het achterland doorslaggevend ten opzichte van de belangen die zijn betrokken bij behoud van de huidige situatie. Daarbij overweegt de Voorzitter dat, ook al zou in de bodemzaak worden geoordeeld dat moet worden getoetst aan de ADC-criteria, hij niet uitgesloten acht dat hieraan kan worden voldaan. Bij de toepassing van art. 19 g, tweede lid Nbw 1998 zal naar het voorlopige oordeel kunnen worden voldaan aan het vereiste dat alternatieven ontbreken en dat er dwingende redenen zijn van groot openbaar belang. Ook compensatie van eventuele aantasting is naar de inschatting van de Voorzitter niet uitgesloten in aanmerking genomen het relatief beperkte oppervlakte verlies en de bestaande kwaliteit van het habitattype vanwege de moeilijke leefomstandigheden ter plaatse.