Bestaande rechten en art. 27 Hinderwet en art. 8.18 Wet milieubeheer

Wet natuurbescherming

 

 

In drie uitspraken van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:104, 122 en 105 gaat de AbRvS in op de vraag of het bevoegde gezag bij de verlening van de Nbw vergunning nog rekening mocht houden met bestaande rechten. In deze uitspraken wordt duidelijk op een rijtje gezet hoe dit nu zit in verband met art. 27, derde lid Hinderwet en art. 8.18 Wm.

 

De Afdeling herhaalt nog eens dat het voor de vraag of een Hinderwetvergunning gedeeltelijk is vervallen op grond van art. 27, derde lid Hinderwet, de omvang van de inrichting in de periode van 10 juli 1984 tot 1 maart 1993 bepalend is. Immers, op grond van dit artikel is de bedoelde vergunning vervallen voor zover gedurende drie achtereenvolgende jaren een veebestand is gehouden dat kleiner is dan het vergunde veebestand. Als geen tekenen aanwezig waren dat dit het geval was dan behoeft het bevoegde gezag geen ambtshalve onderzoek te verrichten naar de vraag of de Hinderwetvergunning gedeeltelijk is vervallen. Het is dan aan appellanten om een begin van bewijs hiertoe te leveren.

De Wet milieubeheer kende niet een soortgelijke bepaling als art. 27, derde lid Hinderwet. Wél kon een milieuvergunning komen te vervallen op grond van art. 8.18, eerde lid, aanhef en onder a van de Wm. Dit was het geval als de inrichting niet binnen drie jaar nadat deze vergunning onherroepelijk was geworden, voltooid was en in werking was gebracht. De Afdeling oordeelt dat het niet zo is dat aan deze voorwaarden pas was voldaan indien alle in de vergunning genoemde aantallen dieren in de inrichting werden gehouden. In dit verband verwijst de Afdeling naar de uitspraak van 19 juli 2006, nr. 200508222/1.  Ook in dit geval ligt het op de weg van appellanten om een begin van bewijs te leveren dat de vergunning voor de veehouderij is vervallen op grond van dit artikel.

Art. 8.18 Wm is overigens op 1 oktober 2010 komen te vervallen. In een van de hierboven genoemde zaken (104) was de milieuvergunning verleend op 20 juni 2008. Nu de periode tussen de verlening van dit moment en 2 oktober 2010 minder dan drie jaren bedraagt kan de vergunning dus niet op grond van art. 8.18 Wm zijn komen te vervallen, aldus de Afdeling.