Bestemmingsplan Buitengebied: referentiesituatie (Besluit huisvesting) en “best case situatie”

Wet natuurbescherming

In de uitgebreide uitspraak van de AbRvS van 5 november 2014, nr. 201308949/1/R2 is het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Doetinchem aan de orde. De beroepschriften richten zich onder meer tegen de in het plan vervatte uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen en grondgebonden agrarische bedrijven in verband met de omliggende natuurgebieden. Op twee elementen wordt hieronder ingegaan

Ook in deze zaak is de vraag aan de orde of bij het bepalen van de referentiesituatie rekening moet worden gehouden met het Besluit huisvesting (vergelijk de hierboven opgenomen uitspraak (nr. 201309729/1/R2 in de omgevingsflits). In de passende beoordeling is bij het bepalen van de referentiesituatie geen rekening is gehouden met de maximale emissiefactor voor een diersoort zoals die in het Besluit huisvesting is vastgesteld, maar uit is gegaan van de emissiefactor die feitelijk bij de in het plangebied aanwezige veehouderijen voorkwam. De feitelijk aanwezige emissiefactor is in dit geval hoger dan de maximale emissiefactor uit het Besluit huisvesting, omdat nog niet alle bedrijven in het plangebied hun bedrijfsvoering hebben aangepast aan het Besluit huisvesting. De Afdeling ziet ook bij het bepalen van de referentiesituatie in het kader van een bestemmingsplan, geen aanleiding voor het oordeel dat voor het bepalen van de omvang van de ammoniakemissie rekening moet worden gehouden met de emissiefactoren van het Besluit huisvesting, in de zin dat ervan moet worden uitgegaan dat de veestapel binnen het plangebied wordt gehouden in stalsystemen die voldoen aan het Besluit huisvesting terwijl deze daaraan feitelijk nog niet zijn aangepast. Een veehouder heeft bij het aanpassen van de bedrijfsvoering aan de emissie-eisen uit het Besluit huisvesting de keuze om het bestaande stalsysteem aan te passen of om nieuwe stallen te bouwen waarbij op bedrijfsniveau gemiddeld wordt voldaan aan de emissiefactor, waardoor het niet nodig is om de bestaande stallen met een hoge emissie aan te passen. Deze keuzemogelijkheid heeft een veehouder ongeacht of hij zijn bedrijfsvoering tijdig of te laat in overeenstemming brengt met het Besluit huisvesting. In de passende beoordeling is onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor de genoemde Natura 2000-gebieden en het beschermd natuurmonument De Zumpe. In de passende beoordeling is vermeld een toename van de stikstofdepositie per habitattype plaatsvindt ten opzichte van de huidige situatie. In de passende beoordeling is echter ook gerekend met een voorkeursalternatief (best-case invulling), waarbij ervan uit wordt gegaan dat alle veehouderijen gebruikmaken van de inzet van de best beschikbare staltechnieken. Per diersoort is de minimale ammoniakemissie bepaald die op dit moment vergunbaar is en vervolgens zijn emissies van bestaande bedrijven bepaald, indien ze hun dieren zouden houden op stalsystemen met deze minimale emissies. In de passende beoordeling staat dat het voorkeursalternatief (best-case invulling) leidt tot een afname van de stikstofdepositie op alle Natura 2000-gebieden. Uitgaande van de inzet van dergelijke technieken bij nieuwe maar ook bestaande bedrijven, is het mogelijk om gebruik te maken van de geboden planologische ruimte, binnen de randvoorwaarden van de Nbw 1998. In dat geval kunnen significant negatieve effecten op voornoemde gebieden wel worden uitgesloten, aldus de passende beoordeling. De Afdeling acht de wijze waarop de uitvoerbaarheid van het plan met deze "best case-invulling" is aangetoond, onvoldoende. De best beschikbare technieken zijn verdergaand dan die volgend uit het Besluit huisvesting en moeten worden ingezet bij zowel nieuwe als bestaande veehouderijen. De Afdeling oordeelt dat onvoldoende vaststaat dat deze maatregelen zullen worden toegepast.