Blankenburgverbinding: wijziging Tracébesluit, ADC-criteria: compensatie gerealiseerd vóór gebruik?

Wet natuurbescherming

 


De uitspraak van de AbRvS van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454 gaat over het tracébesluit dat  voorziet in de aanleg van de zogenoemde Blankenburgverbinding, een nieuwe autosnelweg (A24) ten westen van Rotterdam die de A15 verbindt met de A20. Een deel van het tracé wordt als tunnel uitgevoerd. De beroepsprocedure is na de zitting aangehouden vanwege de prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie in verband met de toelaatbaarheid van de PAS. Het tracébesluit is vervolgens gewijzigd. Met de vaststelling van het wijzigingsbesluit wordt een nieuwe onderbouwing gegeven van de gevolgen van het tracé waardoor de onderhavige zaak niet meer hoeft te worden aangehouden.

De gevolgen van het tracé op Natura 2000-gebieden vanwege een stijging van de stikstofdepositie zijn opnieuw onderzocht. Duidelijk is dat significante negatieve gevolgen niet kunnen worden uitgesloten. Volgens de minister kan het tracé desalniettemin worden gerealiseerd, omdat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.8, vierde lid, Wnb. Uit het plan-MER volgt dat geen alternatieven voorhanden zijn (voorwaarde a). Er zijn dwingende redenen van groot openbaar belang en er wordt voorzien in de nodige compensatie (voorwaarde c).

 

Omdat het wijzigingsbesluit het tracé zelf niet wijzigt maar op basis van een andere beoordeling van de gevolgen van het tracé alleen aan het tracébesluit de verplichting toevoegt om compenserende maatregelen te treffen, voorziet het naar het oordeel van de Afdeling in een wijziging van ondergeschikte aard als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Tracéwet. De conclusie is dan ook dat de minister het wijzigingsbesluit mocht vaststellen zonder daarbij de procedure van afdeling 3.4 van de Awb toe te passen.


Na zeer uitgebreide overwegingen komt de Afdeling tot het oordeel dat wordt voldaan aan criterium (a)  alternatieven en (d) dwingende redenen van groot openbaar belang.

Bij de (c) compensatie is het de vraag of de gebieden die als compensatie worden aangelegd zich in een gunstige staat van instandhouding moeten bevinden voordat het tracé in gebruik wordt genomen. Deze verplichting leest de Afdeling niet in de arresten Briels en Orléans.
De Afdeling verwijst naar het richtsnoeren-document van de Europese Commissie. Volgens de Commissie is het niet onder alle omstandigheden vereist dat het resultaat van de voorgenomen compenserende maatregelen is bereikt voordat de schade ontstaat, maar moeten dan aanvullende maatregelen worden getroffen om geleden verliezen extra te compenseren.
De gebieden die dienen als compensatie zijn al aangelegd, maar hebben nog tien jaar nodig om als habitattypen te kunnen kwalificeren.

Hier staat tegenover dat het tracé naar verwachting uiterlijk in 2024 volledig in gebruik wordt genomen. Bovendien worden de grootste projecteffecten in 2030 verwacht. De projecteffecten die als significant zijn beoordeeld, zijn relatief kleine toenamen van de stikstofdepositie op locaties waar evenwel de kritische depositiewaarden worden overschreden. Aangezien de compensatie in dit geval in 2028 is voltooid, is de Afdeling van oordeel dat de minister er terecht van is uitgegaan dat de compenserende maatregelen het nodige effect gesorteerd zullen hebben voordat de significante gevolgen intreden. De minister hoefde dan ook niet in het tracébesluit te bepalen dat het tracé pas in gebruik mag worden genomen op het moment dat de gebieden zich tot habitats hebben ontwikkeld.
 

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan