De Afdeling stelt prejudiciële vragen over PAS, maar schorst geen vergunning

Wet natuurbescherming

 

 

In twee lezenswaardige en omvangrijke verwijzingsuitspraken van 17 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1259 en 1260) stelt de Afdeling de al aangekondigde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de houdbaarheid van de PAS in verband met de Habitatrichtlijn. De beantwoording is van zeer groot belang voor de vraag of en in hoeverre projecten waar stikstofneerslag een rol speelt, uitvoerbaar zijn. De Afdeling heeft op dit moment ongeveer 200 zaken in behandeling waarin de deugdelijkheid van het PAS-systeem een rol speelt.  Deze zaken worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van het Hof.  Om die reden heeft de Afdeling aan het Hof verzocht om de vragen met voorrang te behandelen.

In de zaken waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld gaat het enerzijds om veehouderijen die op basis van de PAS een natuurvergunning verleend hebben gekregen. Anderzijds gaat het om het weiden van vee en het bemesten van gronden waarvoor ingevolge de PAS geen vergunning is benodigd.

 

Bijzonder is dat de verleende natuurvergunningen hangende de aanhouding niet door middel van een voorlopige voorziening door de Afdeling zijn geschorst. De Afdeling stelt daarbij voorop dat een programmatische aanpak zoals het PAS, dat enerzijds gericht is op het behoud en herstel van natuurwaarden en anderzijds op het scheppen van depositieruimte voor bestaande en toekomstige activiteiten, op voorhand geen ongeschikt instrument acht om uitvoering te geven aan de verplichtingen uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn. De Afdeling acht voorts een nadere onderbouwing nodig van enkele keuzes, gegevens en aannames die ten grondslag liggen aan de PAS en de daarbij behorende passende beoordeling. De Afdeling acht het aannemelijk dat deze gebreken hersteld kunnen worden opdat het PAS in ongewijzigde of bijgestelde vorm (dat wil zeggen met minder depositieruimte), doorgang kan vinden. De Afdeling overweegt vervolgens dat het PAS bestaat uit twee tijdvakken van zes jaar, waaruit –kort gezegd- volgt, dat de ontwikkelruimte niet geheel zal zijn benut in de eerste helft van het tijdvak.

De Afdeling ziet onder deze omstandigheden geen reden dat het niet treffen van een voorlopige voorziening leidt tot onomkeerbare gevolgen. Indien het Hof van Justitie echter, voor 1 juli 2018 geen uitspraak heeft gedaan op de gestelde vragen én een verzoek om voorlopige maatregel wordt ingediend dan wordt bezien of er alsdan aanleiding bestaat tot het treffen van een maatregel.

Vanwege de zeer interessante en belangwekkende materie komen SAM advocaten binnenkort meer gedetailleerd terug op de inhoud van de gestelde vragen en de overwegingen van de Afdeling over de houdbaarheid van de PAS.

Voor meer informatie over deze uitspraken kunt u contact opnemen met Susan