“Enkele vrees” onvoldoende voor voorlopige aanwijzing als speciale beschermingszone

Wet natuurbescherming

“Enkele vrees” onvoldoende voor voorlopige aanwijzing als speciale beschermingszone

In de tussenuitspraak van de AbRvS van 1 juli 2015, nr. 201406597/1/R2 is een voorlopige aanwijzing als speciale beschermingszone voor het gebied “Hertogin Hedwigepolder” aan de orde. Appellanten stellen dat de dringende noodzaak die is vereist op grond van art. 12 Nbw 98 ontbreekt.

 

 

De staatssecretaris heeft de dringende noodzaak aanwezig geacht vanwege de grote maatschappelijke onrust die de voorgenomen ontpoldering heeft veroorzaakt en omdat de huidige eigenaar en gebruikers van de polder zich verzetten tegen de voorgenomen ontpoldering. Gelet hierop vreest de staatssecretaris dat feitelijke handelingen in en rond het gebied worden verricht die de realisering van de voorziene natuur zullen bemoeilijken. Verder heeft de staatssecretaris gewezen op de unieke ligging van de polder voor de ontwikkeling van de beoogde natuur en op het voorzorgsbeginsel op grond waarvan de natuurontwikkeling dient te worden veiliggesteld.

Naar het oordeel van de Afdeling wordt met de enkele vrees voor handelingen die de ontwikkeling van natuurwaarden in de Hertogin Hedwigepolder kunnen bemoeilijken geen inzicht gegeven in mogelijke concrete handelingen die de ontwikkeling van dergelijke natuur kunnen belemmeren. Naar het oordeel van de Afdeling is daarmee de motivering van de dringende noodzaak die vereist is om het gebied voorlopig aan te wijzen, niet onderbouwd met objectieve feiten of omstandigheden. De motivering van het besluit is derhalve in zoverre gebrekkig. De Staatsecretaris wordt in de gelegenheid gesteld deze motivering alsnog te geven.