Kans op overtreding Nbw 98 leidt niet tot voorlopige voorziening (besluit tot handhaving)

Wet natuurbeschermingWet natuurbescherming

Kans op overtreding Nbw leidt niet tot voorlopige voorziening (besluit tot handhaving)

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de AbRvS gaat het om een afgewezen verzoek om handhaving van de Vogelbescherming tegen de jachtaktehouders die gebruik maken van een ontheffing op grond van de Ffw, die op 3 oktober 2014 is verleend wegens overtreding van artikel 19d Nbw 98. Het aan de orde zijnde verzoek strekt ertoe dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treft, waarbij het college wordt opgedragen een besluit tot handhaving te nemen wegens overtreding van de Nbw 1998.

 

 

 

Gesteld wordt dat het college het afschieten van ganzen op grond van de Ffw-ontheffing ten onrechte niet als één overtreding heeft aangemerkt. Het college had, kort gezegd ook moeten kijken naar de instandhoudingsdoelen van de betreffende Natura 2000-gebieden. De voorzieningenrechter overweegt dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat de effecten van de activiteit voor de genoemde ganzensoorten, anders dan voor de andere vogelsoorten, vanwege de effecten op de omvang van de populatie in samenhang beoordeeld moeten worden. Of sprake is van één overtreding is dan ook afhankelijk van de vraag in hoeverre significante verstoring van de genoemde ganzensoorten kan worden uitgesloten. De beantwoording van deze vraag vergt nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent

Toch acht de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening te verstrekkend. Daarbij wordt betrokken dat gelet op de aard van de toetsing in de hoofdzaak, ook de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak doorgaans niet zal strekken tot het geven van een opdracht aan het college om handhavend op te treden.

De voorzieningenrechter overweegt dat geen grond worden gevonden voor het oordeel dat zich in dit geval uitzonderlijke omstandigheden voordoen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat op voorhand niet is gebleken dat door het gebruik maken van de ontheffing totdat in de hoofdzaak is beslist, de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten waarvoor de door de Vogelbescherming genoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen in gevaar komen. De enkele stelling van de Vogelbescherming dat als gevolg van het schieten mogelijk broedplaatsen zouden kunnen worden verstoord, biedt naar voorlopig oordeel daarvoor evenmin voldoende concrete aanknopingspunten. Ook in het betoog van de Vogelbescherming dat het gebruik al lange tijd in strijd met de Nbw 1998 en Europeesrechtelijke verplichtingen plaatsvindt en in het betoog dat het schieten van ganzen in Overijssel als één activiteit moet worden aangemerkt, vindt de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten waarvoor de door de Vogelbescherming genoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, door het gebruik maken van de ontheffing totdat in de hoofdzaak is beslist, in gevaar komen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat deze betogen van de Vogelbescherming enkel zien op de vraag of en in welke omvang het afschieten van ganzen vergunningplichtig is. Nu gelet op het vorenstaande niet van uitzonderlijke omstandigheden is gebleken, acht de voorzieningenrechter het verzoek van de Vogelbescherming te verstrekkend.