Negatieve effecten van instandhoudingsmaatregelen in passende beoordeling en de PAS

Wet natuurbescherming

 

 

In de uitspraak van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:170 zijn de Nbw vergunningen (art. 16 en art. 19d Nbw) voor de oprichting van een nieuwe electriciteitscentrale op de Maasvlakte in Rottterdam aan de orde. Deze vergunningen zijn eerder bij uitspraak van 30 oktober 2013, nrs 201203812/1/R2 en 201203820/1/R2 vernietigd.

De gronden van het beroep richten zich in deze procedure met name tegen de beoordeling van de effecten van de stikstofdepositie in de herziene passende beoordeling, met name gelet op de instandhoudingsmaatregelen en de aanvullende maatregelen. Enkele aspecten van deze uitspraak worden in deze flits belicht.

 

In verband met de stelling dat in de passende beoordeling geen maatregelen mogen worden betrokken die geen verband houden met het project verwijst de Afdeling naar een eerdere uitspraak van 30 oktober 2013, nrs. 201203812/1/R2 en 201203820/1/R2 waaruit blijkt dat het betrekken van feitelijke ontwikkelingen in de beoordeling van de effecten van een project of plan in beginsel mogelijk is. Het gaat hier om zogenaamde instandhoudingsmaatregelen, die in de passende beoordeling mogen worden betrokken. Wel moet in voldoende mate vaststaan dat deze maatregelen worden getroffen.

In beroep werd vervolgens (onder meer) gesteld dat de kritische depositiewaarde van de duinhabitat al in een bepaalde mate van beheer was. Hierop hebben GS toegelicht dat de kritische depositiewaarden zijn gebaseerd op het model SMART2 waarin slechts beheer in de vorm van konijnenbegrazing is verdisconteerd, en dat deze voorts zijn gebaseerd op een zogenaamde empirische range van waarden waarvan bij de vaststelling slechts rekening is gehouden met beheer dat niet vergelijkbaar is met de instandhoudingsmaatregelen, die in de passende beoordeling zijn betrokken. De Afdeling accordeert dit verweer.

Voorts wijzen appellanten erop dat een deel van de instandhoudingsmaatregelen die in de herziene passende beoordeling zijn betrokken, maatregelen betreffen in het kader van de PAS.

De Afdeling gaat eerst in op de achtergrond en totstandkoming van de PAS. De PAS voorziet onder meer in gebiedsspecifieke maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen voor de voor stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in Natura 2000-gebieden op termijn te verwezenlijken en om intussen verslechtering van de kwaliteit van de habitattypen en leefgebieden van soorten te voorkomen. Deze maatregelen worden getroffen in aanvulling op het reguliere beheer en op de brongerichte maatregelen die leiden tot een daling van de stikstofdepositie die nodig is om depositieruimte vrij te maken. Dan overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat de maatregelen uit het programma Aanpak Stikstof 2015-2021 grotendeels zien op hetzelfde pakket maatregelen zoals dat in het kader van de effectmaatregelen als feitelijke ontwikkeling is meegenomen. Naar het oordeel van de Afdeling genereren deze maatregelen echter geen ruimte die kan worden uitgegeven voor nieuwe economische ontwikkelingen. De effecten van de instandhoudingsmaatregelen die thans bij de beoordeling van de elektriciteitscentrale worden gebruikt, zullen om die reden niet in een later stadium alsnog in de vorm van ontwikkelruimte worden uitgegeven, aldus de Afdeling.

Tot slot heeft de Afdeling met betrekking tot de instandhoudingsmaatregelen overwogen dat ook negatieve effecten op kwalificerende habitattypen, habitatsoorten en vogelsoorten dienen te worden beoordeeld. Appellanten wijzen er in dit verband onder meer op dat de instandhoudingsmaatregelen negatief zullen uitpakken voor de korfslak. Hiervoor is echter een notitie opgesteld waaruit blijkt dat de uitvoering van het beheer kan worden aangepast op locaties waar vindplaatsen van deze soort aanwezig zijn.  Dit kan (onder meer) doordat de struwelen waarin de soort voorkomen bij het afplaggen of het rooien worden ontzien, waardoor de nauwe korfslak zich vanuit deze kan locaties verspreiden over het gebied. Er wordt kortom maatwerk verricht.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de instandhoudingsmaatregelen tot negatieve effecten voor het leefgebied van deze soort zullen leiden.

De vergunningen blijven in stand.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan