Ontheffingen Flora en Faunawet voor het doen van onderzoek tegen overlast meeuwen

Wet natuurbescherming

 

In de uitspraak van de AbRvS van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2266 is hoger beroep ingesteld tegen de vernietiging van ontheffingen op grond van de Ffw door de rechtbank Amsterdam. Deze ontheffingen waren ervoor bedoeld om onderzoek te doen naar oplossingen om door meeuwen veroorzaakte hinder in de betreffende gemeenten gestructureerd aan te pakken (door nestbeheer, wering en verjaging). Met de resultaten van het onderzoek is het de bedoeling om in de toekomst ontheffingen aan te vragen ter voorkoming van overlast en van de volksgezondheid en openbare veiligheid.

Het gaat in deze zaak onder meer om het begrip “onderzoek” uit art. 75, zesde lid Ffw. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het onderzoek slechts een middel of doel tot het vergaren en verruimen van kennis en inzicht ten behoeve van de instandhouding van de betreffende soort. Dit oordeel wordt bestreden.

 

De Afdeling overweegt, kort gezegd, dat de Vogelrichtlijn geen definitie bevat van “onderzoek”. Er moet daarom gekeken worden naar de doelstellingen en context van de bepaling. De richtlijn ziet niet alleen op bescherming van vogelsoorten, maar ook op het beheer, de regulering en de exploitatie van soorten. Een onderzoek naar de effectiviteit, subsidiariteit en proportionaliteit van maatregelen om een afwijking van verbodsbepalingen te motiveren valt hier ook onder. Het plan van aanpak in deze zaak is een dergelijk onderzoek, aldus de Afdeling.

De Afdeling wijst in dit verband op het belang van volksgezondheid en openbare veiligheid waarvoor ontheffing kan worden verleend (art. 2, derde lid aanhef en onder d Vrijstellingsbesluit). Het is niet onaannemelijk, gezien eerdere rechtspraak, dat deze belangen ten grondslag gelegd kunnen worden aan een ontheffing voor maatregelen die door meeuwen veroorzaakte hinder moeten tegengaan (ECLI:NL:RVS:2008:BD6084).

Een en ander neemt niet weg dat de ontheffingen slechts verleend mogen worden indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Van belang is dat het broedsucces door het nestbeheer negatief wordt beïnvloed. In de fase van het hoger beroep zijn om die reden alsnóg onderbouwingen door de staatssecretaris aangeleverd om aan te tonen dat de betreffende meeuwenpopulaties stabiel zijn. Ook dit onderzoek is voer voor discussie. In bijvoorbeeld het onderzoek naar de zwartkopmeeuw speelt het probleem dat de eieren van de stormmeeuw, die in hetzelfde gebied broeden, niet van elkaar te zijn onderscheiden, terwijl een kortstondig bezoek van het nest kan leiden tot verstoring.  

De Afdeling accordeert de onderbouwingen. Er is dus toestemming om het onderzoek tegen overlast van meeuwen te doen.