onvoldoende kennis om maatregel uit Gebiedsanalyse PAS te kunne uitvoeren

 

In de uitspraak van de AbRvS van 24 april 2019, ECLI:NL:2019:1187 zijn vier besluiten, die door verschillende bestuursorganen zijn verleend gecoördineerd voorbereid op grond van de in paragraaf 3.6.2 van de Wro geregelde provinciale coördinatieprocedure. Op grond van artikel 8.3, eerste lid, aanhef en onder a Wro moeten deze vier besluiten voor de mogelijkheid van beroep als één besluit worden aangemerkt.

Het gaat onder meer om een omgevingsvergunning voor het verondiepen van watergangen, het dempen van een sloot en het plaggen van percelen, om een omgevingsvergunning voor het vellen van bomen en het uitvoeren van werken en om een watervergunning voor het veranderen van waterlopen. De toestemmingen zijn verleend in verband met de uitvoering van het inrichtingsplan voor het Natura-2000 gebied Lonnekemeer.  

 

Een van de omringende landgoederen richt zich tegen de vernatting van het natuurgebied. Gesteld wordt dat ondeugdelijk is gemotiveerd waarom de belangen van de vernatting van het natuurgebied in verband met de PAS- en daarmee in feite economische ontwikkelingsruimte - groter zijn dan de belangen van het landgoed bij een ongewijzigde grondwaterstand.

Gezien de voor het gebied door het college van gedeputeerde staten op 11 januari 2017 vastgestelde Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Lonnekermeer, acht de Afdeling aannemelijk dat het dagelijks bestuur bij de verlening van de watervergunning in aanmerking heeft kunnen nemen dat de verondieping van de Hesbeek, als onderdeel van de in en rond het Natura 2000-gebied Lonnekermeer voorgestelde maatregelen, nodig is met het oog op de instandhoudingsdoelstellingen voor het natura 2000-gebied. Er is niet aannemelijk gemaakt dat de verondieping kan worden vervangen door een andere even effectieve en voor het landgoed minder belastende maatregel.

Verder behoeft het dagelijks bestuur in zijn belangenafweging aan de mogelijk te lijden financiële schade door de verondieping, bijvoorbeeld wat vermindering van landbouwopbrengsten of bouwmogelijkheden betreft, geen doorslaggevende betekenis toe te kennen, nu de provincie te kennen heeft gegeven deze schade te zullen vergoeden.

Echter, in deze zaak is ook vast komen te staan dat het dagelijks bestuur van het waterschap nog over onvoldoende kennis beschikt over de gevolgen voor de laanbomen op het landgoed (zie ro. 11.4). Het is aannemelijk dat deze laanbomen een wezenlijk onderdeel van het landgoed vormen. Het voorkomen van de mogelijke aantasting van de laanbomen is daarmee een belang dat zich niet laat oplossen met de toekenning van een schadevergoeding. Het dagelijks bestuur van het waterschap kon naar het oordeel van de Afdeling zonder toereikende informatie over deze laanbomen geen deugdelijke afweging maken over verlening van de vergunning.

De door het dagelijks bestuur van het waterschap verleende vergunning wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het de verondieping van de Hesbeek betreft. Het dagelijks bestuur zal wat dit betreft, na nader onderzoek over de gevolgen van de verondieping voor de laanbomen op het landgoed een nieuw besluit moeten nemen. De Afdeling merkt hierbij overigens op dat, indien het Landgoed geen toestemming geeft om op zijn landgoed onderzoek te doen, het dagelijks bestuur zich bij zijn besluitvorming zal mogen baseren op een eigen inschatting van de gevolgen van de voorgenomen verondieping voor de (laan)bomen.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan