Stedelijk ontwikkelingsproject, nieuwe stedelijke ontwikkeling, parkeren en flora en fauna

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

 

In de tussenuitspraak van de AbRvS van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1668 gaat het om een bestemmingsplan dat voorziet in de uitbreiding van een viersterrenhotel in Breda met 53 kamers tot 100 kamers en met een zwembad, sauna en fitnessruimte. Het plan voorziet voorts in de herinrichting en uitbreiding van een parkeerterrein ten behoeve van het hotel.

 

De eerste vraag die aan de orde komt betreft de vraag of sprake is van een “stedelijk ontwikkelingsproject" zoals bedoeld in categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Gezien de omvang van de uitbreiding van het hotel, mede afgezet tegen de oppervlakten en aantallen die worden genoemd in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat met het plan wordt voorzien in uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.

Verder staat vast dat met de hoteluitbreiding sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro).

Met betrekking tot de harde plancapaciteit (uitspraak van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:24) heeft de raad bij de vaststelling van het aanbod aan hotelkamers geen rekening gehouden met initiatieven die in onherroepelijke planologische besluiten mogelijk waren gemaakt, maar waarvan de raad de kans op realisering op minder dan 75% inschatte. De Afdeling volgt de raad niet in deze redenering: de raad had het gehele aanbod aan hotelkamers dat ten tijde van het bestreden besluit in onherroepelijke planologische besluitvorming mogelijk was gemaakt als harde plancapaciteit moeten betrekken.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad terecht belang gehecht aan de kwalitatieve meerwaarde zijnde, de met de uitbreiding voorziene faciliteiten voor nieuwe doelgroepen, waaronder zogenoemde leisure- en welnessgasten, op minder mobiele hotelgasten en gasten die voorzieningen voor medische zorg-ondersteuning behoeven.

De Afdeling acht echter onvoldoende duidelijk gemaakt waarom het hotel zich in dit opzicht onderscheidt van het aanbod aan nieuwe hotelkamers in de regio, waarmee -rekening moet worden gehouden. Bij een aanzienlijke overcapaciteit als zich in dit geval mogelijk voordoet, neemt de kans dat de kwalitatieve behoefte waarop dit hotel zich richt reeds geheel of gedeeltelijk door ander nieuw aanbod van hotelkamers wordt voorzien immers toe. De Afdeling acht dan ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre het hotel ten opzichte van dat - kwalitatieve - aanbod een eigen vraag zal genereren. De Afdeling wijst er daarbij tevens op dat onduidelijk is welke toetsingscriteria de raad daarbij heeft gehanteerd.

In verband met parkeren wijst de Afdeling op haar uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3106, overweging 5.4, op basis waarvan de raad dient te beoordelen of zich reeds een parkeertekort voordoet en hoe de door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden. De vraag is daarom of het aantal parkeerplaatsen dat beschikbaar zal zijn na herinrichting en uitbreiding van het parkeerterrein voldoende kan worden geacht in dit geval acht de Afdeling niet aangetoond dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de bestaande parkeeroverlast ter plaatse.

Ten slotte wordt ook geconcludeerd dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen van de verkeerstoename ten gevolge van de uitbreiding van de parkeerplaats voor in de bomen op en in de directe omgeving van de parkeerplaats aanwezige beschermde vleermuis- en vogelsoorten. Het onderzoek ziet uitsluitend op de gevolgen van de kap van bomen op de parkeerlocatie. De raad krijgt nog de kans om via de bestuurlijke lus een en ander nader te onderbouwen.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan