trekvogels en windturbines

Trekvogels en windturbines, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn

Het is de bedoeling in deze zaak om vier windturbines te vervangen door vier grotere in de Krolinapolder in Dinteloord nabij het Natura 2000-gebied "Krammer-Volkerak". In beroep tegen de Wnb-vergunning wordt gesteld dat ten onrechte niet is gekeken naar de mogelijke effecten van het betrokken project op trekvogels die geregeld voorkomen in dit Natura 2000-gebied  De trekvogels zouden op grond van artikel 4, vierde lid, van de Vogelrichtlijn betrokken hebben moeten worden in de natuurtoets, omdat het natuurgebied niet is aangewezen als speciale beschermingszone (hierna: SBZ) voor geregeld voorkomende trekvogels als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Vogelrichtlijn. Daarnaast stelt zij dat, voor zover de Afdeling van oordeel zou zijn dat de effecten op trekvogels niet hadden hoeven te worden beoordeeld, het natuurgebied ten onrechte niet is aangewezen als SBZ voor geregeld voorkomende trekvogels zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Vogelrichtlijn.

 

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, hoeven de gevolgen van een project voor soorten waarvoor het betrokken Natura 2000-gebied niet is aangewezen niet te worden bezien in een passende beoordeling (zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1299, r.o. 39.1.

Verder is de Afdeling van oordeel dat artikel 6 van de Habitatrichtlijn en niet artikel 4, vierde lid, van de Vogelrichtlijn van toepassing is, omdat het Natura-2000 gebied is aangewezen als een SBZ zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Vogelrichtlijn. Dat het bedoelde gebied niet tevens is aangewezen als een speciale beschermingszone voor de vogels zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Vogelrichtlijn doet daar niet aan af, omdat het betrokken gebied reeds een SBZ is zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Vogelrichtlijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college derhalve de vergunningaanvraag terecht getoetst aan de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb die een implementatie van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn vormen.

Indien u precies wilt weten hoe de Afdeling tot dit oordeel komt: verwezen zij naar r.o. 4.2 van de tussenuitspraak van de AbRvS van 14 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2323. Reden van de tussenuitspraak is overigens dat in eerste instantie in het natuuronderzoek een aantal (wél) aangewezen vogelsoorten over het hoofd is gezien (waaronder de blauwe kiekendief). De Afdeling heropent het onderzoek en appellanten worden in de gelegenheid gesteld te reageren op het geactualiseerde natuuronderzoek.