Verhouding Ff ontheffing, Nbw vergunningplicht en bestaand gebruik

Wet natuurbeschermingAlgemene Wet bestuursrecht (Awb)

In de interessante uitspraak van de AbRvS van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3707 is een verzoek om handhaving van de Vogelbescherming aan de orde voor het gebruiken van een ontheffing van de Ffw wegens overtreding van art 19d Nbw. De ontheffing heeft betrekking op het doden van grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen ter voorkoming van schade aan gewassen. Volgens de Vogelbescherming leidt de ontheffing tot significant verstorende effecten voor deze en andere kwalificerende vogelsoorten.

Het college meent echter dat sprake is van bestaand gebruik (art. 19d, derde lid Nbw).

 

Naar het oordeel van de Afdeling dient eerst de vraag te worden beantwoord of een activiteit vergunningplichtig is. Uit verschillende rapporten blijkt dat negatieve effecten voor andere soorten namelijk voor wilde zwaan, watersnip en de kraanvogel in verschillende gebieden, niet kunnen worden uitgesloten.  

Het college wijst in dit verband naar mogelijke voorschriften die aan de gebruiker kunnen worden opgelegd, bijvoorbeeld het voorschrift dat in een straal van 300 meter rondom het territorium van de watersnip geen schadebestrijding plaatsvindt in de broedperiode.  De Afdeling oordeelt echter dat, los van de vraag of het college dergelijke aanwijzingen kan geven, de activiteit als zodanig moet worden bezien bij de vraag of sprake is van een Nbw vergunningplicht.

Het college heeft zich dus ten onrechte op het standpunt gesteld dat de activiteit in beginsel niet Nbw vergunningplichtig is.

Vervolgens komt de vraag naar bestaand gebruik aan de orde. Anders dan het college meent, kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden vastgesteld of het feitelijke gebruik is voortgezet op de wijze, op de locatie en in de omvang zoals dat bestond op 31 maart 2010. De Afdeling gaat uitgebreid in op de door het college verstrekte gegevens, die dus onvoldoende zijn. Daarbij komt dat in de ontheffing ook wordt gewezen op gewijzigd beleid ten aanzien van ganzen op basis waarvan de populaties verregaand teruggebracht kunnen worden.

Tot slot, het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met het beginsel van motivering. De Afdeling geeft geen gehoor aan het verzoek van de Vogelbescherming om het college op te dragen om binnen drie dagen een last onder dwangsom op te leggen en een begunstigingstermijn van twee dagen op te nemen. Hierbij acht de Afdeling het van belang dat alle relevante belangen moeten worden afgewogen zoals de vraag of wordt gehandhaafd, hoe hoog de dwangsom is en hoe lang de begunstigingstermijn betreft. Naar het oordeel van de Afdeling behoort deze taak bij het college.