Vliegbasis Woensdrecht: één project en onvoldoende rekening gehouden met verstoring vogels

Wet natuurbescherming

 

De uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RvS:2018:2449 gaat over de natuurvergunning voor de herinrichting van de Vliegbasis Woensdrecht. Deze uitspraak is prettig om te lezen, niet alleen vanwege de inhoudsopgave, maar ook vanwege de inleiding en samenvatting van de beroepsgronden en oordelen van de Afdeling, die aan het begin van de uitspraak staan opgenomen. Verwezen zij dus naar deze inleiding en samenvatting, waarbij hier op een drietal onderdelen kort wordt ingegaan:

 

 

Alhoewel geen passende beoordeling is gemaakt voor het project als geheel, stelt de Afdeling vast dat alle gemaakte beoordelingen samen, wél alle onderdelen en gebruiksmogelijkheden van de vliegbasis dekken.
Noemenswaardig is dat de Afdeling in deze zaak niet oordeelt over de beroepsgrond die betrekking heeft op de verkeerseffecten van de vliegbasis niet vanwege de prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie (in verband met de uitvoering van beheermaatregelen). Het is wat dat betreft nog steeds wachten op antwoord.
Voor wat betreft de belangenafweging verwijst de Afdeling naar de uitspraak van 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU6369: het bevoegd gezag dient, los van de conclusies uit de passende beoordeling, ingevolge artikel 19e van de Nbw 1998 (oud) te beoordelen of de aangevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend. Dit artikel is teruggekomen in art. 2.8, 9e lid Wnb en lijkt alleen nog te gelden voor “andere handelingen”. De Afdeling stelt vast dat dat het vliegverkeer en met name van de grotere vliegtuigen verstorende gevolgen kan hebben voor de bontbekplevier, strandplevier en kluut. Anderzijds is aannemelijk dat andere factoren, zoals veranderingen in het gebied van getijdennatuur met pioniersvegetatie naar een gebied in een volgend successiestadium met dichtere begroeiing eveneens relevant zijn voor de afname van het broedsucces van deze soorten.

In het bestreden besluit zijn de mogelijkheden om verstoring van vogels te verminderen ten onrechte niet afgewogen (strijd met art. 3:2 Awb). Daarbij is relevant dat op de zitting is aangegeven dat het mogelijk is om in perioden van het jaar waarin de vogelsoorten bijzonder gevoelig zijn voor verstoring, daarmee rekening te houden door bijvoorbeeld de vliegbewegingen van grote vliegtuigen aan te passen.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan